woensdag 21 oktober 2015

Antwerpen wildeplantenkijkstad

Antwerpen is mijn favoriete wildeplantenkijkstad. Dat is geen woord, maar het is toch zo. De lelijke haven (welke megahaven is wel mooi?) herbergt veel rariteiten, vooral bij de overslagen. Maar ook langs de zilte Schelde, op de braakliggende terreinen, de muren, in de steegjes, langs de vele geveltuintjes en in de straatputten vind je bijzondere planten. Elk hoekje kan wat onverwachts opleveren. Gisteren ging ik met Erik en Karin op stap. Ze hadden een vreemde wikke gevonden die ik wel eens wilde zien. Ze hadden deze al half september gezien, dus we moesten snel zijn.

Aan de kade in het zuiden van de stad had men een aarden wal opgeworpen waar allerlei ruigtekruiden stonden. Ook die vreemde wikke. Eerst vermoedden we dat het een Slanke wikke was, maar de plant bleek te groot te zijn. Daar paste Slanke wikke gerust 4 keer in. Wat het wel was is nu even de vraag. Na wat wikken en wegen kwam Vicia monatha als mogelijkheid boven, maar aangezien we die nooit eerder zagen moeten we het maar op een voorlopige determinatie houden. De laatste (adventieve) vondst was van 1913 en dan wordt je automatisch voorzichtig. Ik verzamelde met zorg een deel (een groot deel van de plant staat er dus nog) om later te laten controleren.

Vlakbij groeiden allerlei soorten die je ook in zaadmengsels vindt. De planten stonden er zo dun en verspreid dat we vermoeden dat de goede bedoelingen van elders kwamen. Erik wees wat voorzichtig naar een klein kruipend plantje, dat vanop afstand op blad van een Peen leek, maar deze plant was toch heel vreemd. Dit hersenkrakertje was meer voor thuis, maar in het veld dachten we al aan Verbena. De enige kruipende Verbena die ik kon verzinnen was Verbena supina, maar eenmaal thuis nagezocht leek deze eigenlijk niet op onze plant. Daarop trok ik vrij koortsachtig elk boek waar ik de soort in zou kunnen vinden uit de kast en tussen deze hoop boeken schoten mij slimme zoekacties te binnen op google-afbeeldingen. Deze ingetypt vond ik de plant uiteindelijk vrij snel. Een paar synoniemen later bleek het geen Verbena meer te heten maar Glandularia en bleek de plant er zelfs een jaar eerder ook aan de andere kant van Antwerpen te zijn gevonden. Tweede vondst van België is ook niet slecht natuurlijk.

Erik stelde voor een spoorwegemplacement te bezoeken op een paar honderd meter van de wikke en ook dit zijn vaak goede plekken voor bijzondere planten. Onze zintuigen werden op de proef gesteld doordat de latrine van enkele travellers over honderden meters op en langs een oud spoor lagen, maar eenmaal door deze natuurlijke barrière te zijn gebroken (geen hek zou meer mensen tegen houden) kwamen we op een prachtig stuk stadsnatuur. Veel jong opschot afgewisseld met pioniers op stenig materiaal. We vonden Spiesleeuwenbek (Erik: "Ik wist wel dat je die zou vinden"), Rozetsteenkers en veel Bleekgele droogbloem. In de prille bosjes stonden veel soorten havikskruiden en met enige aandacht werd gelet op het onvermijdelijke voorkomen van leukere orchideeën en een rariteit als Stofzaad. Niet gezien helaas, maar een vervolgbezoek in de juiste tijd zal zeker wat opleveren.

We gingen nu in de oude stad kijken en onderweg pikten we nog Amerikaanse vlier (ook hier!) en een metershoge Witte amarant mee. Op het Vleeshuis groeien al tijden bijzondere muurplanten en Erik wilde mij deze eens showen, maar tot zijn ontsteltenis waren deze er net daarvoor met grote zorgvuldigheid afgespoten. Ik denk dat Eriks' vloeken tot in het Stadhuis hebben kunnen horen. Behalve dat dit spuiten de voegen veel meer beschadigt dan dat de worteltjes van de muurplanten doen, was de begroeiing al tijden min of meer beschermd en waren hier al meermaals contacten over met de gemeente. Het deed mij denken aan schoonmaakactie van de betonnen beschoeiing van het kanaal Kwaadmechelen-Dessel die na het met harde hand borstelen (metalen borstels) in razendsnel verval ging. Elk mosje en korstmosje moest en zou eraf. Het was even schoon inderdaad, maar je zag al dat het beton zelf het ook niet fijn had gevonden. Net als de voegen van het Vleeshuis. Een paar jaar na dato vielen grote delen van de beschoeiing in en groeide er meer 'onkruid' dan ooit. En weer paar jaar later moesten lange delen totaal hersteld worden. 'Schoonmaken' is dus niet altijd aan te bevelen.

Teleurgesteld brachten we nog een bezoek aan de Begijnhof; een groene oase midden in de stad. Glanzige ooievaarsbek en enkele tuinvlieders als Oost-indische kers en Bidens triplinerva prijkten hier tussen de kinderkopjes. Na het afscheid fietste ik op goed geluk door de stad en trof bij toeval een vreemde varen in een keldergat aan. Heel straf, maar thuis kwam ik erachter dat de plant er precies op die plek al eerder gespot was door Thomas. Hij dacht aan Pteris multifida en ik nam dat over. Later bracht Bart ons op het juiste spoor; Het bleek Phlebodium aureum te zijn. Geheel nieuw voor de Belgische flora. Of ze er spontaan is gekomen is nog wel de vraag. Ze zou in een pot in het keldergat staan, maar dat nieuws moet ik nog even laten bezinken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten